Verdronken woorden

Of de tragiek van Tinus.

oud1.jpg (13089 bytes)

Tinus zat op zijn bankje in het halfdonker. Hij had zijn fuiken gecontroleerd, zoals elke avond, en had zijn vangst van die dag naar binnen gehesen. Zijn stramme lichaam was broodmager, en de laatste jaren leek de kou zelfs in de zomer niet meer uit zijn botten te verdwijnen. Zijn leeftijd was moeilijk te schatten, maar jong was hij niet meer. Zijn verweerde kop met een ruwe, grijze baard eronder was altijd een beetje naar de grond gericht, en als hij zich al in de buurt van andere mensen bevond, keek hij ze maar zelden aan. Zijn uiterlijk was armoedig en onverzorgd, maar niemand zou hem er ooit op kunnen betrappen dat hij niet schoon was.

Vanonder zijn lange wenkbrauwen staarde hij gemelijk voor zich uit, stond plots op, en riep met een schorre stem naar de dronken klanten van het café aan het havenhoofd:

"Ik wil jullie iets vertellen. Dat wist je niet hè, dat ik kon praten? Sta daar niet zo te staan met je gegrinnik, je moet me even laten vertellen! Of wil je de waarheid soms niet horen? Ik moet jullie iets over water vertellen. Ik weet wel dat jullie me raar vinden. Nou, dat vind ik van jullie ook!

Water.

Water reikt heel ver. Het reikt tot over de horizon, kijk maar op zee.

Bijna alles is water. Jij bent voor 90% water. Water met een velletje erom heen, zodat het er niet uit valt. Wij zijn klotsende waterzakken, van niet al te beste deugdelijkheid. Bij het minste of geringste scheuren we open. Ons water is bovendien niet puur. Het is vervuild met pezen en stukjes bot, met ingewanden en halfverteerd voedsel, en er drijven klompen slap bobbelend vet in.

Dat vet vind ik het ergste. Ik word er misselijk van. Ik ga alleen om met mensen met heel weinig vet. Als ze jong en mager zijn, lukt het me af en toe wel een tijdje om te vergeten hoe vervuild ze zijn. Zolang ze maar niet over seks of ontlasting beginnen, of iets anders waardoor ik me weer herinner hoe smerig ze zijn van binnen.

Ik wil ze ook niet ruiken. Vooral de ouwerikken niet, die stinken al naar de dood.

Ja, nou, net alsof jullie wel graag met mij omgaan. Nou dan.

Water is tof. Het is zo flegmatiek. Wat er ook gebeurt, dat interesseert het water niets. Als je boos bent, en je schopt het of je slaat, dan kronkelt het zich gewoon om je heen, je kan het geen pijn doen. En water is zo ontzettend sterk. Het kan boten van honderden tonnen zwaar dragen, alsof het niets is. Als het water boos wordt, ben je verloren. Het draait je bootje om, en haalt de lucht uit je longen. Als het water boos wordt, verzwelgt het alles. Denk maar aan Zeeland, in 1953, of aan die verre landen die steeds onder water staan.

Water is diep. Het water van de oceaan is dieper dan alle gedachten van alle mensen bij elkaar.

Maar het mooiste is wel dat water niet rot. Alles vergaat, maar water niet.

En al proberen ze water te vangen in een bakje of in een glas, en willen ze het nooit meer vrij laten, dan lukt dat lekker toch niet. Al hebben ze het gevangen in een luchtdichte bak van staal! Als je maar lang genoeg wacht, dan vreet het water zich er toch een weg door heen, want staal roest, glas breekt, en dat lelijke lichaam van je scheurt of wordt opgevroten door de wormen.

En dan sijpelt het water er uit, en na korte of lange tijd verdampt het, en dan wordt het in de hemel schoongewassen, en daarna regent het weer zo puur als wat naar beneden.

Water is onsterfelijk.

Wat? Wat zeg je?

Dat is niet waar, wat je daar zegt!

Water kan helemaal niet rotten! Die stinkende poel in je moeders tuin, dat is geen water wat de stank maakt, dat is de vervuiling in het water die stinkt. De troep die er in drijft. De stront van je moeder, als ik mag gokken. Welja, draai je maar om! Waarom zou je ook luisteren naar gekke Tinus. Tinus de palingvanger, zo lijp als een deur. Zegt nooit wat. Altijd in zijn eentje aan het mompelen en het scharrelen in zijn ouwe bootje, zonder ooit een mens te spreken. Ga maar snel naar je vrienden, waterzak, bekommer je niet om mij.

Ik vertel het toch, al doen jullie nog zo je best om net te doen alsof je niks hoort!

We moeten het water zuiveren, mensen. We moeten de wereld wegdoen, zodat er alleen water over blijft. Stel je eens voor, zo ver als je maar kan kijken heerlijk zuiver water, vrolijk water wat in het zonlicht speelt. Stromend, borrelend, regenend water, wat niet langer tegen de kust hoeft te beuken, wat zich niet meer hoeft te vermoeien met het dragen van zware boten, maar wat vrijelijk kan genieten van eb en vloed, zonder grenzen vloeiend in het heelal. We moeten het water bevrijden, mensen! Bevrijden van de gevangenismuur die we "de kust" noemen. Bevrijden van het chemisch afval wat jullie er in schijten. We moeten het water van jullie bevrijden!

Ik weet alleen niet zo goed wat ik met mezelf aan moet. Ik zou zo graag bij het water willen horen… Er helemaal in opgaan. Over de rand van mijn boot zou ik willen stappen, zo flegmatiek als het water zelf, een klein stapje, en dan, plons, in het niets stappen. Ik zou me niet verweren, niet kronkelen of zwemmen, maar heel stil naar beneden zakken. En dan zou ik mijn mond wijd open doen, en heel diep adem halen, zodat al dat zuivere water in me stroomt.

Ik zou een beetje zenuwachtig zijn natuurlijk, maar als dat water dan mijn longen instroomt, dan zou ik zo dankbaar en vrolijk worden…

Ik zou me voorstellen dat mijn waterzak breekt van binnen, en dat het water vrijelijk door mijn hele lichaam zou spoelen en bruisen, me volledig schoon zou wassen, tot mijn geest wegspoelt. En dan zou ik niets meer denken of voelen, maar vrij zijn.

Innerlijke vrede is dat.

Want dan is er geen verschil meer tussen mij en het water.

Dan zit er geen vervuiling meer in mijn water.

Dan ben ik water.

Maar weet je wat het is? Nee, ik houd mijn kop niet dicht! Weet je wat het is, het zou niet goed zijn als ik over de rand stap. Ik zou het water vervuilen. Dat zou ik dan, onbedoeld, doen. Al die botten en stront en ingewanden in dat mooie water!

Dat zou zo’n zonde zijn. Ik wil het zo graag, maar het zou zo’n zware zonde zijn."

Tinus was stil. De meeuwen krijsten wat onverstaanbaars als antwoord op zijn verhaal, terwijl zijn oude bootje nog naschommelde van de vaart waarmee hij plotseling was gaan zitten. Het duister was inmiddels volledig ingevallen, maar de maan keek heel wat barmhartiger op hem neer dan de mensen in zijn hoofd.

Hij keek naar zijn voeten, volledig in beslag genomen door de tragiek van zijn leven. Elke dag hield hij hier zijn verhaal. Elke dag stond hij op, en sprak alle klanten van de havenkroeg toe. Want na al die jaren wist hij nog steeds niet zeker of het nou fout zou zijn, als hij over de rand zou stappen, of dat het water het niet erg zou vinden. Elke dag hield hij zijn toespraak, in de hoop dat één van de klanten hem het antwoord zou geven, en elke dag was die hoop ongegrond.

Want Tinus wist ook wel dat ze hem alleen maar uit zouden lachen. En dus vertelde hij elke dag hier zijn verhaal, niet tegen de mensen in de kroeg, maar tegen de meeuwen op het open water.

Hij was godverdomme niet gek.

Terug naar Inleiding