De Dagboekanier

De volgende serie dagboekfragmenten is gepubliceerd in het Rochusnieuws. Er volgden ook een aantal reacties op, waarvan er één op deze pagina is opgenomen. De naam van de afzender van deze reactie is in verband met privacy gefingeerd.

----------------------------------

Dagboek van een buurtbewoner
deel 1

Ik was gevraagd om mee te doen aan de serie “markante buurtbewoners” in dit buurtblad. Ik had er weinig zin in, want ook al vind ik het een leuke serie, het is me iets te oppervlakkig. Of ik dan geen goesting had om op een andere manier bij te dragen aan dit blad? Na enig heen en weer gepraat hebben we besloten tot dit dagboek, wat in elk geval de komende paar keer zal verschijnen.
Het zal U misschien opvallen dat ik dit verhaal ondertekend heb met een schuilnaam. Dat zal ik uitleggen. Ik vind dat een dagboek ook een echt dagboek moet zijn. Niet een of ander flauw sociaal wenselijk aftreksel van mijn leven, maar een volledig open en eerlijke weergave van mijn ervaringen en gevoelens. Ik heb mij voorgehouden om niets en dan ook niets achter te houden voor dit dagboek. Om toch nog enige privacy over te houden heb ik dan maar een schuilnaam aangenomen.
Maar laat ik beginnen:

Wat een prachtige lentedag vanochtend. Geen wolkje aan de lucht, strak zonnetje, geen zuchtje wind. Ik kon warempel zonder jas of trui naar buiten, om wat verse broodjes bij bakkerij Winters te halen. Goed, dat was wat fris, maar voor zo’n kort stukje lopen goed te doen.
Ik besloot de broodjes op te peuzelen in het kleine parkje in de Hoefkestraat, om het maximale uit deze mooie dag te halen. Zoals verwacht waren er al wat kinderen in de speeltoestellen geklommen op deze vroege Zaterdagochtend. Ik houd er van om naar mensen te kijken, vooral naar de kleintjes. Ik ben nogal verlegen van aard, en zal niet snel iemand aanspreken, maar zo op een afstandje kan ik intens genieten. Ik ben nou eenmaal beter in het bespiegelende, en met de pen, dan met direct contact.

Een klein manneke wilde blijkbaar laten zien dat hij wat voorstelde; toen zijn grotere zusje voordrong bij de glijbaan balde hij zijn vuistjes hoog boven zijn hoofd, de vingers ineen gestrengeld als in gebed, en liet de goddelijke zegen op het achterhoofd van zijn arme zusje neerdalen. Boem! Het meisje schrok zo van deze onverhoedse aandacht dat ze de glijbaan losliet, en al jammerend met een noodvaart zijwaarts naar beneden gleed. Na de onzachte landing in het zand gilde ze de ganse buurt bij elkaar. Daar wist haar moeder echter wel raad mee: twee fikse oorvijgen deden haar inzien dat ze gerust wat stiller mocht zijn, waarna het gezinnetje afdroop naar huis.
Ik ben zelf ook vrij streng opgevoed. Ik vind daar weinig mis mee, al hoor je zoiets tegenwoordig niet meer te zeggen. Een al te vrije opvoeding leidt maar tot normloosheid, is mijn opvatting. In het land van mijn jeugd, België, is er niet voor niets minder criminaliteit. Als je daar als kind snode plannen had, deed de gedachte aan ma’s vlakke hand of pa’s riem je wel op bravere gevoelens komen. Niet dat men daar zijn kinderen niet liefheeft. Men heeft alleen begrepen dat werkelijke liefde ook grenzen stelt, want wie zijn kind geen grenzen stelt, geeft daarmee slechts een signaal van desinteresse af.

Ik at mijn broodje haastig op, want stil zittend zonder jas of trui, bleek mijn lentegevoel toch iets te voorbarig. Een blik werpend op Wiro’s aanstaande restaurant, vroeg ik me nog af wanneer het nu toch eindelijk open gaat, en spoedde mij dan huiswaarts.
Ik spreek U de volgende keer weer.

De Dagboekanier


Dagboek van een buurtbewoner
deel 2

De seizoenen zijn van slag. Het moet wel. Eerst begon de winter veel te laat, en nu snapt de lente niet dat ze al lang begonnen is.
Het weer slaat op mijn humeur. Ik voel mij al dagen zompig en verregend. Voor mijn raam gezeten, in mijn lievelingsstoel op de eerste verdieping, staar ik glazig naar het hemelwater wat mijn ruiten striemt, en naar de enkele gehaaste sukkelaar die zich door mijn straatje spoedt.
Er is niet veel volk meer op straat dezer dagen. Men snelt voortaan per automobiel van vergadering naar zakenlunch, en vooral van koopjeshal naar consumentenparadijs.

Waagt U eens aan een bezoek aan de plaatselijke supermarkt. De glazige oppervlakkigheid in de ogen van de clientèle is hemeltergend. Geen eerlijk vakman is er meer bij; slechts yuppen, studenten en vrijgestelden lopen mij voor de voeten. Ongeïnteresseerd in hun medemens kopen zij hun verstand, hun geweten en iedere sociale betrokkenheid af, met de consumptie van gigantische hoeveelheden leeg vermaak. Hun verantwoordelijkheidsgevoel reikt niet verder dan hun eigen ego. Men maakt zich slechts nog zorgen over zijn eigen zelfbeeld, de volgende consumptiekick die de innerlijke leegheid moet verdoezelen, de tweede auto en de volgende yuppenbaan die dit alles moet betalen.
Een bejaarde kan voortaan weken dood in zijn flatje liggen voordat iemand hem mist, maar Jerry Springer heeft alle aandacht. Men beschouwt zijn medemens als een consumptieartikel, als entertainment op TV, en bij de minste moeilijkheid zapt men over naar de volgende.

De vrouw achter de kassa van de Groenwoudt wordt afgeblaft of met geïrriteerd afgewende blik genegeerd, want niets gaat snel genoeg. Mijn goesting vergaat mij. Ik verlaat dit door God verlaten oord, en ga naar huis zonder iets te kopen. Liever een lege maag dan nog langer in het gezelschap van deze zielloze meute te vertoeven.

Nu ik, wegens een klein gebrek, nooit meer zal mogen werken, is dit dan mijn leven: loerend vanachter de gordijnen de domheid van de wereld te aanschouwen.

Awel, het is genoeg geweest. Ik heb besloten wraak te nemen. Ik weiger langer werkloos toe te zien hoe de mensheid zich vrijwillig tot slaaf verklaart van zijn eigen stompzinnigheid. Als God dan dood is, en hemel en hel nu sprookjes blijken, zal ík de mensheid straffen.
Om te beginnen zal ik de domheid catalogiseren en optekenen in een boek.
De Kroniek van de Stompzinnigheid zal ik het noemen. Elk papiertje wat achteloos op straat gesmeten wordt, iedere idioot die in zijn eentje op straat in een mobiele telefoon loopt te schreeuwen, alles wordt genoteerd.

Om mijn werk te vergemakkelijken heb ik vandaag een telescoop aangeschaft. Het was een hele uitgaaf, maar ik heb er dan ook wat aan. Ik heb hem geïnstalleerd bij mijn lievelingsstoel.
Onzichtbaar voor de buitenwereld achter de vitrage, kijk ik nu recht de huizen van de overkant binnen.
Op mijn schoot ligt het grote, nog lege boek.
Een groots werk is begonnen.
U hoort nog van mij.

De Dagboekanier

 


Reactie van een buurtbewoonster

Maria Verheul
Eindhoven, Pasen 2001

Dag boekanier!


Na lezing van je stuk in het Rochusnieuws dat dezer dagen in mijn bus viel, moest ik even bijkomen. Wat een zuurpruim! dacht ik bij mezelf. Wat een ongelukkig mens, verbitterd door dat kleine gebrek dat hem/haar verhindert te werken en dwingt om achter de geraniums te blijven zitten, vanaf nu dus ook nog voorzien van een kijker om nog meer slechts te kunnen ontdekken en zich nog meer te kunnen ergeren aan de mensen die wel aan het leven kunnen deelnemen. Mijn ouwe oma deed hetzelfde als jij op haar bovenhuisje in de jaren vijftig, alleen had zij slechts een spionnetje tot haar beschikking om de mensheid te beschouwen en hun doen en laten te veroordelen als dat niet strookte met haar enge fatsoensnormen.

Maar toen ik je pennenvrucht nog eens doorlas begreep ik ineens je opzet. Ondeugd! Dat is precies je bedoeling, nietwaar? Mensen uit hun tent lokken door zó negatief te gaan zitten zeuren dat ze niet anders kunnen dan reageren om je te vertellen dat de wereld zo kwaad nog niet is. Ik moet toegeven dat je het knap hebt gedaan. Bij eerste lezing lijkt je gemopper volkomen naturel en erg zielig. Maar zó zuur en zielig kan niemand echt zijn. Je verzint het allemaal, rakker! Je wil dat wij, bewoners van de Rochusbuurt, ons realiseren hoe gelukkig wij zijn in ons wijkje met al zijn verschillende bewoners die in goede harmonie met en naast elkaar leven. Nou, ik trap er graag in, in dat trucje van jou. Hier zijn een paar voorbeelden van de manier waarop de Rochusbuurters invulling geven aan het begrip “naoberschap”.

1.Toen een week of wat geleden het oude autootje van onze buurvrouw werd gejat (en, naar later bleek, total loss gereden bij een ramkraak) was ze hevig onthand, want ze werkt in wisseldiensten in de verpleging en vindt het eng om laat in de avond of ’s nachts door donkere straten en over slecht verlichte fietspaden naar huis te moeten rijden. Een andere buurvrouw hoorde van die pech en bood spontaan haar eigen autootje aan, zodat de bestolene na haar late dienst veilig thuis kan komen zolang ze nog geen andere auto heeft.

2.Op de stoep van mijn huis wordt regelmatig hondenpoep gedeponeerd. Op een vrije dag heb ik wel eens plaatsgenomen achter mijn horretje om te zien of ik de boosdoener kon betrappen. Ik was van plan om, als hij langs zou komen met een mens aan de lijn, die mens vriendelijk doch beslist een stuk keukenpapier aan te bieden met het verzoek de hondse uitdrukking te verwijderen. Helaas wordt er alleen gepoept als ik niet thuis ben, zodat het opruimkarwei altijd voor mij blijft liggen. Behalve wanneer, zoals laatst, de bejaarde buurvrouw van een paar huizen verderop de rommel eerder ziet dan ik en niet aarzelt de troep te verwijderen.En ik zou zelfs niets van haar vriendelijkheid gemerkt hebben als een andere buurvrouw het me niet had verteld!

Kijk, Dagboekanier, er is, als je lang genoeg speurt met die telescoop van je, altijd wel iets te vinden dat niet door de beugel (in elk geval jouw beugel) kan en waaraan je je uitgebreid kan gaan zitten ergeren. Maar het is veel leuker om te zoeken naar de blijken van vriendelijkheid die de mensen in onze buurt elkaar bieden.

Enfin, jij kiest ervoor om achter je verrekijker te gaan zitten sikkeneuren (of in elk geval te doen alsof) in de hoop dat de buurt zich realiseert hoe plezierig het wonen hier is. Ik wens van ganser harte dat je aanpak succes heeft en ik wil dan ook bij dezen alle buurtbewoners oproepen om hun positieve ervaringen aan jou te melden door middel van een ingezonden brief aan de redactie. Rochusbuurters, laat de Dagboekanier niet in de steek! Meldt hem/haar alle voorbeelden van gemeenschapszin en burenvriendelijkheid! Misschien wil de redactie daar wel een vaste rubriek van maken, zodat er tegenwicht komt tegen het gekanker van Dagboekanier. Het zal hem/haar vast en zeker deugd doen als U blijk geeft zijn/haar goede bedoelingen te doorzien en als U laat merken dat U begrijpt dat hij/zij niet het chagrijnig schepsel is dat hij/zij voorgeeft te zijn.

Ik ben reuze benieuwd!


Maria Verheul


Dagboek van een buurtbewoner
deel 3

Voor ik mijn gebruikelijke dagboek begin, eerst een opmerking:
Elders in dit blad heeft een buurtbewoonster gemeend te moeten reageren op mijn dagboek.
Hoewel uit goede bedoeling geplaatst, wens ik verschoond te blijven van stompzinnige kneuterigheid en gemaakt positief denken. Ik heb uw raad niet nodig, en heb er ook niet om gevraagd. Ik vind het reuze prettig voor u dat u het ruimen van hondenpoep aan bejaarde buurvrouwen over kunt laten, maar ik wijs u er op dat als u zich graag wentelt in gemaakt positief denken, al dan niet vergezeld van hondenpoep, u zich beter kunt aanmelden bij een New-Age groepje dan zich tot mij te wenden. Daar kunt u met gelijkgestemde individuen fijn krampachtig aan uw positieve uitstraling werken, en via klankschaaltherapie en universele energieën uw onsterfelijke ziel op een hoger plan van naïef escapisme tillen.
Ik wijs u er op dat u een eervolle vermelding in mijn Kroniek hebt verdiend, en dank u voor het geven van uw naam, wat de catalogisering vollediger maakt. Tenslotte wil ik hier nog eens duidelijk maken dat mijn Kroniek der Stompzinnigheid mij ernst is, en zeker geen poging om aandacht te krijgen.
Ik ben niet van u gediend.
De Kroniek beschrijft een veel genegeerd onderdeel van de werkelijkheid op encyclopedische wijze, een werkelijkheid die wij onder ogen dienen te zien zonder te vluchten in consumentisme en geforceerd optimisme. Stompzinnigheid, zo raak ik steeds meer overtuigd, hoort bij de mensheid zoals de dood bij het leven. Negationisme leidt slechts tot de versterking van het kwaad.

In de afgelopen maand heb ik hard gewerkt aan mijn Kroniek. Pagina na pagina schreef zichzelf vol. Het werk overweldigt mij soms wel. Er is zoveel te schrijven, het is werkelijk niet bij te houden! Ik beschrijf rechterlijke uitspraken, regeringsstandpunten, televisiepresentators, mensen die mee doen aan quizzen en PR medewerkers, en ik moet zeggen dat er maar weinig uitspraken zijn die geen plaats in de Encyclopedie der Domheid verdienen.
Maar dan beschrijf ik ook nog eens de evidente achterlijkheid van de medewerkers en klanten van de Groenwoudt, mijn buurmans misplaatste machismo, de wijze waarop mijn overbuurvrouw in opperste stompzinnigheid elke dag een half uur uit het raam loenst voor ze met de afwas begint – de leegte in haar blik is onvergetelijk – zonder dat ze ooit heeft gemerkt dat ik haar met mijn kijker bespiedt. Voorbijgangers, mensen in winkels, mensen in de media en de media zelf, mensen in de huizen tegenover, mensen, mensen, overal… De hoeveelheid informatie is onnoembaar groot. Uit zelfbescherming ben ik in gaan perken. Ik koop geen kranten meer en laat de televisie uit. Mijn leefritme is langzaamaan naar de nacht verschoven, wanneer de straten rustig zijn en de tot mij komende hoeveelheid stompzinnigheid overzichtelijk blijft. En dan nog slaap ik vaak te kort, koortsachtig doorschrijvend. Ik spreek nauwelijks een mens meer, kom af en toe op een nachtelijk ommetje Ad nog eens tegen wanneer hij zijn hond Blauw uitlaat.
Maar ondanks het harde, eenzame werken voel ik me van vreugde vervuld. Want mijn leven heeft een zinnigheid gekregen die ik nooit voor mogelijk had geacht. Voor het eerst sinds jaren, sinds lang geleden mijn vrouw zaliger mij werd ontnomen, voel ik een vuur in mij branden wat elke twijfel verteert, wat vermoeidheid en dagelijkse beslommeringen als vederlichte as in de wind doet verwaaien. Want dit zal mijn levenstaak zijn, dit is waar het om draait.

De Dagboekanier


Dagboek van een buurtbewoner
deel 4

Ik heb u veel te vertellen, lief dagboek. Er is mij veel overkomen. Ik weet echter niet of mij genoeg tijd rest om u deze horreuze zaken te beschrijven.
Om te beginnen is men naar mij op zoek. Men tracht mijn identiteit te achterhalen!
De wandjes hier zijn dun, en als ik er een glas op zet, kan ik de buren letterlijk verstaan. Ik luister af en toe, voor de Kroniek der Stompzinnigheid. Het is een mooie aanvulling op mijn observaties van mensen op straat, en waarnemingen van de overburen door mijn telescoop. En de Encyclopedie der Domheid moet niet eenzijdig worden. Ik moet zorg dragen voor mijn grootse werk, en de stompzinnigheid in al haar facetten beschrijven, zoals zij bij voortduring voortkomt uit het dagelijkse leven van de mensen, en daaraan gelijk lijkt te zijn.

Op een avond hoorde ik het gezelschap achter de muur over mij roddelen. Later had men het erover bij bakkerij Winters, toen ik in de rij stond. En ook kan ik op Zondagmiddag blijkbaar niet meer van een koffie genieten op het achterterras van café de Buut, zonder dat ik mensen naar mijn naam hoor gissen.
Men gist naar mijn naam. Men ergert zich blijkbaar aan mijn toon, terwijl de vrouw waar ik op reageerde, toch duidelijk zelf haar boekje te buiten ging. Men is bang dat ik aan de overkant woon, en men wil weten wie op wie telescopen richt. Mijn buren moesten eens weten! Anderen lijken te denken dat het een grap betreft, of dat ik er een of andere “goede bedoeling” mee heb, zoals mevrouw Verheul.
Ik ben niet gecharmeerd! Ik had uit mijn stoel willen springen, willen roepen: “Ik ben de Dagboekanier! Het is niet Jan of Pietje, ik ben het! En het betreft geen grap, ik zie niet in wat er grappig zou moeten zijn aan uw domheid!”

Maar ik heb nagedacht over de felle woorden die er over mijn persoon vielen. En ik dacht speciaal terug aan de woorden van mijn jonge neef, toen hij twee jaar geleden voor het laatst langskwam. Hij zat vol trots te vertellen over het nozemcafé op Stratums Eind. Er waren daar lieden met bloezen aan, met daarop de tekst: “Don’t underestimate the power of stupid people in large groups.” Hij vond dit een mooi voorbeeld van zelfcynisme, maar ik ben die woorden nooit vergeten, waarschijnlijk omdat de ideeën voor mijn levenswerk over de welbewuste onnozelheid en achterlijkheid van de mens, zich toen al onbewust aan het vormen waren in mijn hoofd.
Lief dagboek, ik besef nu pas dat ik speel met vuur. De massa, eenmaal in beweging, is levensgevaarlijk. Een massa is per definitie fascistisch.
Deze buurt, die ik als een irritante, maar rustige woonplek ervoer, komt op mij nu als één grote bedreiging over. Zij zullen het niet nemen, dat ik hun pathetische levens ontmasker voor wat zij zijn: gebaseerd op afgestompte domheid. Als zij ooit uitvinden wie ik ben, is mijn leven in gevaar.

Ik had nooit met dit dagboek moeten beginnen, maar nu is het te laat. Stoppen heeft geen zin meer, men weet al van mijn werk. Ik kan slechts nog hopen dat men concludeert dat het een slechte grap betreft, maar ook dat is gevaarlijk: want het betekent dat ik de opvoedkundige kracht in mijn kroniek tenietdoe, en mijn eigen levenswerk ongevaarlijk en futiel maak.
Ik heb echter een plannetje in werking gezet, wat de toekomst mijn richting op zal buigen.
U merkt wel wat het is.

De Dagboekanier


Dagboek van een buurtbewoner
deel 5

In de afgelopen afleveringen beschreef de dagboekanier hoe hij, vol walging over de domheid van de mens, een grotesk levenswerk begon. Hij begon de infantiliteit van de mensen om hem heen te beschrijven in een encyclopedie van het menselijk falen: de Kroniek der Stompzinnigheid. Vandaag schrijft hij het laatste (?) deel van het controversiële dagboek wat hij onderwijl voor ons bijhield.

Ik moet, denk ik, mijn excuses aan u doen bekomen. Dit kost mij niet weinig moeite. Toch heeft u er recht op, u, de lezers van mijn misselijkmakende, arrogante dagboekje, u, de slachtoffers van mijn pen waar het gif van mijn rottende geest uit sijpelt, u, die zo schaamteloos beschreven bent in de Kroniek der Stompzinnigheid.
In al mijn hooghartigheid ben ik ver genoeg gegaan om de hel te verdienen.
U weet nog dat Maria Verheul zo’n vriendelijke reactie op mijn vuige stukjes instuurde, en ik haar vervolgens uitmaakte voor alles wat vies en lelijk was? Toen de redactie van deze krant een felle discussie voerde of ze mijn scheldpartij wel moesten plaatsen, heb ik onmiddellijk niet alleen Maria’s naam, maar ook de leden van de redactie in de Kroniek vermeld.
En in de laatste aflevering riep ik toch dat ik “een plannetje in werking had gezet wat de toekomst mijn richting op zal laten buigen”? Ik was, godbetere het, van plan om posters door de wijk te plakken. Ik wilde de ergste domkoppen van de buurt publiekelijk aan de schandpaal nagelen, vergezeld van naam, adres en de stompzinnigheid die ze in mijn verziekte geestesoog hadden bedreven.

Nu begrijp ik eindelijk dat ik me voor de gek liet houden door mijn geest: ik was bezeten door de duivel van het intellectualisme, zonder de onnoembare schoonheid van het leven nog te zien, zoals die voor mijn voeten lag. Nu ben ik er dan eindelijk over gestruikeld, over de rulle aarde, de gezegende plantengroei, de alledaagse pracht van leven, eten, voortplanten en sterven, van het naar de bakker gaan zonder er ook maar één diepe gedachte op na te houden, van SBS6, van de dagelijkse grijsheid die het bestaan doel en dragelijkheid geeft, mits men er voor open staat.
Wat mij eindelijk de waarheid in heeft doen zien?
Aan het begin van de zomermaanden was ik er erger toe dan ooit. Dag en nacht nam ik waar en veroordeelde, en schreef mijn oordelen op in dat Grote Boek. Ik sliep nauwelijks meer, was geobsedeerd, dacht dat ik het werk van goden kon verrichten en de mensheid straffen zou, door hen te beschrijven in de Kroniek.
Tegelijkertijd knaagde er een grote honger aan mij. Ik smachtte naar intelligentie, naar iets wat ik niet als stompzinnigheid kon veroordelen, ook niet als ik het van alle kanten goed bekeek. Ik was zo ver heen dat ik echter niets vond. Alles wat ik om me heen zag had wel ergens een domme kant, niets leek zuiver. Ach, had ik maar eerder begrepen dat ik zelf degene was die niet zuiver was!

In de hoop mijn honger te stillen, greep ik voor het eerst naar andere wijze boeken dan de bijbel. Ik las over Oosterse filosofieën, taoïsme, zenboeddhisme. En ik was diep geschokt. Daar stond het dan, in wijze boeken van duizenden jaren oud: stompzinnigheid, erger nog, verafgoding van stompzinnigheid!
Neem Lao Tse, de oude wijze: ‘Ziet de dieren: zij zijn gelukkig, want zij kennen TAO, de weg, en houden zich er aan. Niet afgeleid door de kronkelingen van de leugenachtige menselijke geest doen zij datgene waarvoor ze op aarde zijn, en stellen geen vragen. Hun levenspad is duidelijk, en niet verward.’
Neem de Zenmeesters, die de een na de ander beschrijven hoe het denken de mens slechts van het rechte pad af houdt, en hoe volledige stompzinnigheid en het heilige ‘niet-weten’ juist leidt tot verlichting en harmonie! Hoe onbewuster men handelt, hoe volmaakter!
Vraagt een blok hout zich af waarom het in de rivier mee drijft? Probeert het de zee te bereiken, of juist eerder aan de oever te stranden? Nee, het blok is slechts, het bestaat, drijft, en zinkt wanneer het daar tijd voor is! De taak van de mens is niet zichzelf zoveel mogelijk te verwarren met intellectuele spelletjes, maar om zo dom en echt mogelijk te worden.

Ik heb geen excuus. Ik kan slechts hopen dat ik de verlichte staat van u, mijn buurtgenoten, ooit zal evenaren, en net zo stompzinnig door het leven te gaan als gij dat doet.
Ik kan mij gelukkig prijzen dat ik in deze maatschappij leef, vol McDonaldsen, quizmasters en EO-jongeren. In deze sublieme cultuur waar tegenwoordig zelfs aan de architectuur te merken is hoe ver men al op het pad van TAO gevorderd is: Grijze, kale kantoorkolossen en hele steden met steeds hetzelfde rijtjeshuis in eindeloze herhaling, in plaats van de vroegere intellectualistische kathedralen en herenhuizen, die steeds weer anders zijn dan het naburige huis, elk huis een barok egodocument van een eigenaar die wil laten zien dat hij bijzonder is. Walgingwekkend is dat, zo besef ik nu. Wij moeten niet bijzonder willen zijn, maar normaal, grijs en saai, dat is waar het geluk ligt. Hoe dommer, hoe waarachtiger.
Leve onze vergevorderde afstomping! Hoera voor de supermarkt en de televisie! Leve de Rochusbuurt!
Mijn excuses zijn niet genoeg, en ik weet niet of ik mijn gedrag ooit nog goed kan maken. Ik durf u niet om vergeving te vragen, want ik heb het niet verdiend. Hopelijk kan ik de wond wat zachter doen schrijnen met deze wetenschap: dat u nu mijn lichtbaken bent, want eindelijk heb ik me bekeerd tot uw achterlijkheid, en zal ik de smerige daad van het schrijven na deze zin nooit meer begaan.

De ex-Dagboekanier