De twijg en de bultenaar

Op een dag, toen de bultenaar zoals elke dag zijn bult probeerde in te houden, zodat hij zich door de nauwe doorgang kon wurmen van het gat in de ingevallen muur onder de brug over het kreekje bij het bosje naast de weilanden met de schapen van de boeren van het dorp even verderop in dit mooie maar arme landje, om het versleten hol binnen te kunnen gaan wat hij zijn huis noemde, piepte er onder zijn ene versleten natte laars een klein twijgje.
“Piep!” zei het twijgje.

De bultenaar, die altijd in heel lange ingewikkelde zinnen dacht en dan altijd een beetje de weg kwijtraakte, richtte zich geschrokken op om over zijn bult te kunnen kijken om te zien of er misschien iemand iets zei, want hij had het niet helemaal verstaan. Maar daarbij kwam hij klem te zitten in de nauwe doorgang van het gat in de ingevallen muur onder de brug over het kreekje bij het bos naast de weilanden met de schapen van de boeren van het dorp even verderop.
“Aï!” riep de bultenaar, “Verduiveld!”, “Amaï!” en “Allejezeskinderen!” wat voor zijn doen kernachtig was samengevat.
“Piep!” zei toen het twijgje.

“Wie daar? Wat is er? Wat moet u? Waar bent u? Wat zegt u?” riep de bultenaar onder zijn arm door, terwijl zijn bult zich steeds vaster draaide in de nauwe doorgang van het gat in de ingevallen muur onder de brug over het kreekje bij het bos naast de weilanden met de schapen van de boeren.
“Piep!” zei het twijgje.

De bultenaar maaide vertwijfeld met zijn armen om vrij te komen uit de nauwe doorgang van het gat in de ingevallen muur onder de brug over het kreekje bij het bos naast de weilanden met de schapen, want hij wilde daar helemaal niet klem zitten, hij wilde naar binnen om zich op te frissen en zijn mooiste lompen aan te trekken voor het grote feest in het dorp even verderop.
“Piep!” zei daarop het twijgje.

De bultenaar luisterde niet meer, maar dacht aan alle mooie meisjes op dat schitterende, geweldige feest, die grootse wellustige viering van het verstrijken van het oude jaar en de start van het maagdelijke nieuwe, aan de vuren en de wijn in de nacht van overgang, aan de sterren en de maan boven de lachende mensen, en hij zette alles op alles om zich los te wrikken uit de nauwe doorgang van het gat in de ingevallen muur onder de brug over het kreekje bij het bos naast de weilanden.
“Piep!” hield het twijgje aan.

De bultenaar dacht aan zijn mooie pak wat hij eens op het kerkhof had gevonden toen er even niemand keek, en probeerde de bakstenen te breken die hem gevangen hielden in de nauwe doorgang van het gat in de ingevallen muur onder de brug over het kreekje bij het bos.
“Piep!” zei het twijgje.

De bultenaar werd steeds wanhopiger, want de bakstenen gaven niet mee onder zijn scheurende nagels, en hij zat nog steeds klem in de nauwe doorgang van het gat in de ingevallen muur onder de brug over het kreekje.
“Piep!” klonk het twijgje onder zijn laars.

De bultenaar probeerde de andere kant uit te draaien, terwijl hij dacht aan meisjes die over vuren sprongen, en aan de wild opzwepende muziek van de zigeunertroep die vanochtend was gearriveerd, maar zijn bult draaide zich steeds verder vast in de nauwe doorgang van het gat in de ingevallen muur onder de brug.
“Piep!” zei het twijgje nadrukkelijk.

De bultenaar kreeg kramp in zijn arm, en fel stekende pijnen schoten door zijn lichaam wat steeds vaster zat in de nauwe doorgang van het gat in de ingevallen muur.
“Piep!” piepte het twijgje nog eens wat harder.

De bultenaar had het miserabel koud, en had naast zijn vrijheid ook zijn hoop verloren. Hij stribbelde nauwelijks meer tegen de ijzige stenen omklemming van zijn arme lijf, ook al had hij nog zo gehoopt dat hij vanavond eindelijk weer eens iets te eten zou krijgen, nu iedereen goedgestemd zou zijn op het grote feest. Het feest wat nu zo ver weg leek te zijn van de nauwe doorgang van het gat.
“Piep!” zei het twijgje.

De bultenaar dacht aan dat ene meisje wat hem nog nooit uitgescholden had, en die misschien, misschíen wel één keer met hem had willen dansen vanavond, als hij zich maar zou kunnen bevrijden uit de nauwe doorgang.
“Piep!” zei het twijgje.

De bultenaar dacht met zijn laatste gedachte aan zijn arme oude moeder, die vast niet verwacht had dat haar toegewijde zoon zó zou eindigen, terwijl hij klem zat in…

Toen zei het twijgje: “Krak!”

De bult van de bultenaar had genoeg van al die woorden en besloot de bultenaar te verlaten. Hij wurmde zich door het gat en betrok de woning van de bultenaar zonder verder overleg.

Het twijgje was gebroken, maar twijgjes hebben veel veerkracht, en water was er genoeg. De stukjes van het twijgje kregen worteltjes en groeiden uit tot twee prachtige bomen, die ontsproten naast de ingang van het huis van de bult. En als je over de brug loopt zie je dat ze links en rechts van je om de brug heen zijn gegroeid, en tot hoog boven je uit torenen. En daar kan je ze nu nog steeds zien staan. Blijf er niet te lang, want je weet niet wat er zich in het duister onder de brug verborgen houdt. De bult is dan wel erg tevreden met zijn huisje onder de bomen en de brug, maar hij blijkt nou eenmaal niet de betrouwbaarste te zijn.

Maar wat is er geworden van de bultenaar?
Wat is nu een bultenaar zonder huis, en vooral zonder bult?

Precies, helemaal niets meer, behalve een heleboel woorden, en die heb je net uit.

 

© Bas Thijs 2006

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Terug naar de site