S

"Klote", mompelde Saul in zichzelf. "Vliegende kankertering. Achterlijke ajuinen." Hoe meer de frustratie groeide, hoe harder hij trapte. Stoplichten negerend vloog zijn fiets door de lege straten. Al twee winkelcentra had hij gehad. Dicht, vakantie. Ongelofelijk. Iets te eten en te drinken moest hij hebben, vreten en bier, maar Alles Was Dicht! Hij had nooit gedacht dat het hier zo anders zou zijn, maar de eerste dag nadat de vakantie was begonnen was het Parijse voorstadje Pireille letterlijk uitgestorven. Leuk begin op een nieuwe plek. Net drie dagen geleden hierheen verhuisd en nu al spijt.

Het zag er eigenlijk niet uit. Een onafzienbare rij van nette flats voor nette modaalgezinnen, met brave gazonnetjes langs de opgeruimde lanen, en dan Saul daar middenin, dreadlocks, piercings, een afgetraind bodybuilderslijf en een charismatisch, intelligent gezicht dat normaal moeiteloos elke sociaal gewenste uitdrukking vertoont, maar nu vooral op vloeken en spuwen staat. En al dit vertoon van een gigantische pestbui speert dan ook nog eens met een rotvaart dwars door deze keurige wijk op een wrak van een fiets die duidelijk pas geleden langs de weg is gevonden en bijna bezwijkt onder Saul's gewicht. De voorband is volledig plat, en het geratel van de velg op de straatstenen is hard genoeg om van het slaapstadje een waakstad te maken, als er iemand was geweest om het te horen tenminste. "Als ik godverdomme maar een open winkel vind voordat dit karkas het begeeft", dacht Saul terwijl hij toch maar wat vaart minderde: "en dan nog de weg terug vinden…"

Saul had de grote uittocht van het slaapstadje ruim gemist. Vanaf 's ochtends om een uur of vijf waren ze vertrokken. Toen Saul voor de eerste keer probeerde op te staan, maar nog maar eens omdraaide had de laatste zich al zeker een uur daarvoor bij de file op de snelweg gevoegd. Zwarte Zaterdag. Heel Pireille stond nu in die file. De zomervakantie was aangebroken.

Saul was niet gewend om zo hard ergens naar toe te gaan. Hij was meer gewend om met grote spoed ergens van weg te gaan. Vanuit Amsterdam naar Rotterdam naar allerlei plaatsen in Engeland, en nu was hij dan gevlucht naar een voorstad van Parijs.
Nergens hield hij het lang vol. In het begin vond hij het meestal erg prettig in een nieuwe stad, maar zodra hij er een beetje een leven had opgebouwd, een vriendenkring had verzameld, was gaan samenwonen, een bron van inkomsten had aangeboord, dan begonnen de kriebels. Zijn probleem was dat hij er niet tegen kon als het goed ging. Dat benauwde hem, en niet te zuinig. Hoe meer zijn leven op rolletjes liep, hoe meer hij er van moest kotsen. En het vervelende was dat zijn leven eigenlijk altijd binnen korte tijd op rolletjes liep. Het eindigde altijd hetzelfde. Hij sloeg zijn eigen ruiten in. Alles waar hij keihard voor had gewerkt, smeet hij zelf aan gruzelementen. De laatste vlucht, uit Londen, was geen uitzondering. Hij had het daar zoals gewoonlijk goed voor elkaar. Kompleet berooid was hij destijds in Londen aangekomen. Dakloos, geen inkomen. Alles wat hij uit de vorige stad bij zich had, waren zijn saxofoon en de kleren die hij aan had. Wel een Armanipak, gelukkig. Hij was de Jazzclubs een voor een afgegaan, op zoek naar een gig. Tegen de tijd dat hij het bijna op wilde geven, was er een louche tent geweest die hem voor twintig pond wilde laten spelen. Hij was moe van de reis, en had niet al te best gespeeld. Bovendien speelde de vaste pianist continu in een andere toonsoort dan ze met zijn tweeën hadden afgesproken in het kwartiertje voor ze op moesten. Hij stond voor het eerst sinds tijden te zweten van de zenuwen op het podium. Wat als die bullebak van een kroegbaas toevallig begiftigd was met een muzikaal gehoor, en hij naar zijn poen kon fluiten! Dat betekende op straat slapen…
Hij speelde zonder pauze door tussen de nummers, zodat het publiek niet alleen geen kans had om te klappen, maar vooral ook niet om hem uit te joelen. Zodra hij naar zijn eigen idee lang genoeg had gespeeld om aanspraak op de twintig pond te kunnen maken, zei hij tegen de pianist: "Speel nog even door, je klinkt zo lekker", en verdween hij schielijk van het podium.
In het minuscule kleedkamertje was gelukkig een douche aanwezig. Nadat hij zijn zweet weg had gespoeld en niet langer naar angst rook, zette hij zijn nonchalante gezicht op, om zo zeker mogelijk over te komen, en kuierde quasi op zijn gemak het rokerige zaaltje in, op zoek naar zijn poen. De eigenaar van de tent was nergens te zien. De pianist was aan zijn laatste noten bezig terwijl Saul weifelend om zich heen stond te kijken bij de achterste tafeltjes.
"Dat was echt te gek, wat je daar deed", zei een bloedmooi Hindimeisje tegen hem: "Heb je misschien zin om er even bij te komen zitten?"

Het meisje bleek Siri te heten. Saul had iets met S-sen. Bijna al zijn exen hadden een voornaam gehad die met een S begon. Simon, Sandra, Sinouk, Sander, senzovoorts. De vervelende kroegbaas was alsnog op komen dagen met de poen, dus dat viel ook alweer mee. Lang leve de mensen zonder muzikaal gehoor! Hij had de twintig pond die avond nog volledig verzopen, Siri en haar vrienden, welke laatsten gelukkig al snel afdropen, trakterend en zichzelf volgietend. Hij was die nacht bij Siri blijven slapen, en de volgende nacht ook.
Ze was geweldig. Ze was slimmer dan hij, kon hem met wat moeite zelfs onder tafel lullen, iets wat hij niet vaak meemaakte. Ze was zelfstandig, assertief, en was tegelijkertijd altijd zeer innemend en beleefd. Ze had een bovenmodaal inkomen, kende haar schilders, schrijvers en musici, had prachtige lieve kleine tietjes en zat in het weekend tot ver boven haar oren in de Londense SM en fetish-scene.
Na twee weken logeren had ze beleefd geïnformeerd naar zijn verdere plannen, en had hij haar voorgesteld om samen te gaan wonen. Daarop had zij hem op een innemende manier uitgelachen, en had hij vervolgens drie maanden vanuit een pension van een oud dametje moeite gedaan om haar alsnog te overtuigen. Uiteindelijk waren ze niet alleen gaan samenwonen, maar hadden ze samen zijn oude hobby opgepakt: kleren maken. Het hobbykamertje in haar appartement wat ze tot naaiatelier hadden gebombardeerd was al snel te klein gebleken, en nog geen drie jaar later waren er achttien werknemers en werden hun fetishontwerpen door de happy few van Berlijn tot San Fransisco besteld.

Hij had de kriebels drie maanden voor zich gehouden. Hij had ze geprobeerd te ontkennen door nog harder dan anders te gaan werken, terwijl hij normaal al op een zestig uur per week zat. Hij was zich de tyfus gaan kopen aan prullaria van concurrerende ateliers en had Siri meegesjouwd naar feesten waar hij eigenlijk zijn neus voor ophaalde, hij had er alles aan gedaan om afleiding te zoeken. Hij had voor zichzelf duizenden malen herhaald hoe goed hij het wel niet had. Siri was de meest geweldige vriendin, zakenpartner en sekscompagnon die hij zich voor kon stellen, en als hij in staat was geweest tot het voelen van liefde had zijn gevoel voor haar de records al jaren geleden verbrijzeld. Hij wist in alle redelijkheid dat de kans dat hij ooit nog zo’n moordgriet tegen zou komen, maar bijzonder klein was. Hun bedrijf liep als een trein, hij had een vrij vak waar hij zijn ei goed in kwijt kon en waar hij trots op was, de mensen uit de scene wilden graag met hem gezien worden en hij had met enkelen van hen een betekenisvolle vriendschap ontwikkeld.

Hoe meer hij er over nadacht, hoe zieker hij van de zinloosheid er van werd. Want er was helemaal niets meer waar hij nog voor kon vechten.

Na drie maanden werd de roep om een explosie te sterk. Hij was op weg naar een van de exclusievere fetish-parties, in zijn eentje omdat Siri flink verkouden was. Eigenlijk had hij geen zin om te gaan, maar beroepshalve was het wel zo verstandig om zijn kop even te laten zien.
En toen hij door de uitsmijters aan de deur enthousiast begroet werd, en daarna door de sjieke gasten binnen, was hij zo ontzettend misselijk geworden. Al waren er achteraf natuurlijk genoeg roddels in het sceentje van mensen die beweerden dat hij bij binnenkomst al zo afwezig en vreemd was geweest, toch hield hij zich toen in feite nog in. Hij accepteerde de felicitaties met zijn nieuwe korsetlijn van de reeds aangeschoten hoofdredactrice van Marquis gelaten, en toen ze zich excuseerde omdat ze haar voluptueuze lijf in het veel te strakke rubberen pakje op de dansvloer onsterfelijk belachelijk wilde gaan maken, had hij achter haar rug niet eens een gemene opmerking over haar gemaakt tegen zijn beste vriend Dave, die naast hem stond.
Hij had zich eveneens geëxcuseerd, en was naar de huisdealer gelopen. Op het designtoilet had hij achter elkaar drie lijnen genomen. Daarna moest hij wel vijf minuten zoeken voordat hij de onherkenbaar modern ontworpen kraan vond, waar alleen maar warm water uit kwam omdat al die extacyverslaafden anders niets meer aan de bar bestelden. En hij wilde nu juist koud water over zijn gezicht gooien omdat hij anders niet meer wist hoe hij het had. Hij probeerde met zijn sterke handen uit hoeveel druk de designkraan kon weerstaan. Niet zoveel, lang niet zoveel als een echte, eerlijke kraan. Hij werd kleddernat van de warmwaterfontein die uit het afgebroken ding spoot, wat hij wel grappig vond. Omdat hij wel van symmetrie hield, had hij de resterende vijf ondingen een zelfde behandeling gegeven. Halverwege kwam er een verbaasde dragqueen uit een van de prachtig vormgegeven schijthokken lopen. Saul had hem/haar de schrik van zijn leven bezorgd door grommend en met zijn armen zwaaiend op hem af te springen. Terwijl de slecht opgemaakte dragqueen er in paniek vandoor ging, zich afvragend wat dit in godsnaam voor een plat feest was waar ze was verzeild, brak Saul de laatste kraan af. Dat kalmeerde Saul, voor het oog althans, enigszins. Hij liep weliswaar kletsnat, maar toch ordentelijk de plee uit.
Op de gang sprak een verveeld en verwend uitziend grietje hem aan, iemand die blijkbaar niet eens wist wie hij was. Ze zag eruit alsof ze veel geld zou kunnen verdienen als model voor de nieuwste barbiepop, mocht Barbie Inc. nog ooit aan een fetishversie willen beginnen. Blijkbaar had het bedrijf nog geen plannen in die richting ontwikkeld, want ze fluisterde hem met een gemaakt geile stem toe dat hij voor dertig pond zijn goddelijke gang met haar kon gaan in de speelkelders beneden, mits hij voorzichtig zou zijn met haar. Haar kaken stonden stijf van slechte, met speed versneden extacy. Ze hoorde duidelijk niet thuis op dit feest. Hoewel, bij nader inzien leek ze meer op het product dan op het model van de nieuwe barbielijn. Dat paste dan wel weer.

Geheel tegen zijn karakter in greep hij haar in haar nek en nam haar mee naar beneden. De derde tweepersoons cel was vrij. In het midden van de zwarte ruimte hing een latex sling, aan de muren hingen verschillende boeien, zwepen en ander speelgoed, in de hoek stond een schandblok. "Kan je vast wat laten zien?" vroeg ze. Hij nam een briefje van vijftig pond en trachtte het in haar tepelpiercing te frotten. Het mislukte, en ze begon er op een hysterische manier van te lachen, een soort debiel gehik met uithalen. Hij frotte het briefje in haar mond en propte er een klaarliggende gag achteraan. Ze lachte niet meer, maar hervond haar verveelde uitdrukking, en begon tegen de partygewoontes in zichzelf te ontdoen van de lakleren push-up bra, het latex minirokje en het open broekje daaronder, waar haar nogal lange, gepiercede lippen uitstaken. Hij bond haar een blinddoek om, omdat hij haar ogen niet wilde zien. Saul liet haar voorover bukken en zette haar hals en polsen vast in het schandblok. Hij pakte een luchtdicht voorverpakt klysma van de muur, en legde het aan op haar roze kut, en probeerde zich voor te stellen dat hij boven de herrie uit van het feest boven hem het water haar baarmoeder in kon horen stromen. Haar spieren verstrakten zich, ze voelde het goed. Hij deed een condoom om, smeerde haar kontgat in met lubricant op waterbasis, en perste zichzelf met veel moeite bij haar naar binnen. Dus zo was het met een hoertje. Kijk eens aan. Ze was besmettelijk. Geen ander gevoel meer dan verveling en een plat, maar zeer sterk soort geilheid. Hij werd kwaad van dat gevoel. Het irriteerde hem, net zo als haar overdreven gepiercede kut, waarvan de achterste piercing steeds in zijn rechterbal stak.

Veel meer kon hij zich later niet meer herinneren van deze ontroerende liefdesdaad. Hij voelde zich in elk geval zeer onwerkelijk, alsof hij in een droom zat. Hij had veel te veel coke gebruikt, maar dat was het niet alleen. Het kwam ook door die drie maanden kriebels, het was de onvermijdelijke explosie die losbarstte. Maar dan nog was er ook iets anders. Dit was niet verklaring genoeg.
Hij had in elk geval plots genoeg van de piercing die hem steeds stak. Hij kikte op een schuldige manier wel op de griet, met haar geblondeerde barbiehaar en haar plastic lijf, wat hij overwonnen had. Hij kikte op haar buik die langzaam opzwol van het klysma. Hij kikte op een heel raar soort manier op haar complete gebrek aan liefde, haar desinteresse en openlijke verveling, na al die cosey geweldige succesvolle liefdevolle verstikkende jaren met Siri. En haar onderdrukte gekreun van de pijn, ook dat was heel erg goed. Dat hij nu het soort SM bedreef wat normaal alleen in vooroordelen bestaat, zonder enige liefde, zonder afspraken over wat wel en niet oké is met de ander, dat hij op geen enkele wijze rekening hield met de ander, terwijl het in het wereldje juist nauwelijks draait om het genot van de dominerende, maar van de gedomineerde, dat voelde ontzettend goed op een foute manier. Maar die prikkende piercing voelde niet goed. En toen trok Saul hem eraf.
Hij kon zich later nog herinneren dat het meisje een hele rare, droge snik liet horen toen hij dat deed. En later was er nog iets geweest met haar tiet. Haar tepel bloedde, hoewel die piercing er nog wel aan hing op het moment dat iemand hem naar achter trok. Hij had geen idee waarom ze hem van haar af trokken. Hij had nog nooit iemand pijn gedaan die daar niet om vroeg. Hij was een meester in het opzoeken van de grens van een ander, zonder die ooit te overschrijden. Hij was bovendien een misschien wel ruige, maar vooral heel erg lieve jongen. Hij kon in eerste instantie helemaal niet tot zich laten doordringen dat hij die grens nu wel vele malen voorbij was. Hij was zich vreemd genoeg werkelijk van geen kwaad bewust.
Toen al die armen hem vast pakten voelde hij zich niet aanvaller, maar aangevallen. Hij verdedigde zich dus, hij maaide om zich heen. En hij was sterk, lenig. Hij kon zich los worstelen, stormde naar boven, de zaal in, en kwam vlak naast een performance terecht. Ellen stond daar met uitgestrekte armen en benen op het podium. De zaal was stil en keek naar haar. Ze liet een of andere klojo haar kut dichtnaaien. Het was niet de eerste keer, Saul had het al eerder gezien. Ze beweerde dat ze er op kikte, maar ze had hem wel eens toevertrouwd dat ze van tevoren altijd een plaatselijke verdoving spoot. De klojo was al behoorlijk ver. Met een dikke, zwarte nylon draad had hij haar binnenste schaamlippen al grotendeels aan elkaar geregen. Je kon een speld horen vallen. Het enige hoorbare was Ellens zware ademhaling. Ze deed alsof het haar zoveel pijn deed dat ze bijna klaarkwam. Het klonk aardig overtuigend. Ineens herkende hij het vormeloze topje wat ze aan had. Het was een topje uit zijn atelier, een die hij zelf had ontworpen. Maar ze snapte niet wat het design was, en juist op het moment dat de mensen uit het publiek die het dichtste bij de keldertrap stonden, zich omdraaiden aangezien er twee gejaagde mensen naar boven kwamen stormen, op zoek naar Saul, juist op dat moment brulde Saul door de gespannen stilte: "Stomme koe! Achterlijk wijf met je dichtgenaaide ganzenkop! Je hebt het op zijn kop aan! Je hebt het op zijn kop aan!!"

Pas twee nachten later was Saul naar huis gekeerd. De tussenliggende tijd was een waas, zowel achteraf als tijdens. Er kwam heel veel alcohol in die waas voor, en ook een hoop andere variëteiten op het thema verdovende middelen. Er kwamen oud-engelse zuipkroegen in voor, waar Saul meestal ruzie kreeg met de plaatselijke clientèle, omdat hij zat en vervelend was, en omdat hij de hele tijd snoeihard en vals twee Nederlandse liedjes zong, die geen enkele Engelsman begreep. Als zijn snel omslaande stemming de richting nam van enige werkelijkheidszin, was "Is dit alles" van Doe Maar favoriet, terwijl hij aan de andere kant van zijn roes een absolute voorkeur voor "Kom in mijn armen!" aan de dag legde. Dat zong hij iedere keer als: "Kom in mijn darmen!" tegen de lelijkste aanwezige macho van de kroeg, waarna hij steeds enorm begon te giechelen. Waarschijnlijk was het best een goed idee van hem om alleen in het Nederlands te zingen.
De kroegen waar hij niet vriendelijk werd verzocht om te vertrekken, gingen evengoed wel om elf uur dicht, zodat ze voor hem meer als een schuilplaats voor het daglicht dienden dan als iets anders. Meestal was hij helder genoeg om op tijd exorbitante prijzen neer te leggen voor enkele flessen sterke drank, zodat hij zich op straat wat minder verloren voelde, wachtend op de eerste kroegen. De straat was desperaat, koud, onveilig, en hij werd er erg bang van. Maar lang niet zo bang als van de clubs met een nachtvergunning, waar hij bekenden zou kunnen tegenkomen, en dus verkoos hij de straat. Hij deelde zijn drank met sommigen van de nachtelijke bewoners van Londen, bewoners van kartonnen dozen. Hij was ondanks zijn roes verbijsterd om te zien hoe teer het meeste van dit menselijk afval was, hoe velen van hen elk moment leken te kunnen knappen als een droge tak. Het waren niet alleen gekken, alcoholisten en junks, zoals hij altijd had gedacht. Er woonden zieken, bejaarden, jonge magere moeders en volledig vervuilde kinderen. Hij voelde zich op een verontrustende manier getroost, aanschuivend bij de warme luchtstroom uit de kelderroosters voor de bankgebouwen, die de kou nog enigszins overleefbaar maakten, omdat de doffe wanhoop in de ogen van veel van de kartonnen stadsbewoners zoveel groter was dan de zijne, en zij het toch ook vol hielden.
Veel van hen wezen hem minachtend af of negeerden hem, deze zelfgenoegzame dronkelap die zich met zijn dure pak aan hen kwam verlustigen, deze kabaalschopper die de kinderen wakker maakte. Sommigen benaderden hem agressief, en sommigen wachtten op een gelegenheid om hem te beroven maar durfden niet, gezien zijn brede schouders en zijn opgefokte blik. Sommigen papten slijmerig met hem aan, op zoek naar geld en drank. Anderen bleken niets dan puurheid en goedheid te bevatten, en die meed hij omdat het hem wanhopig maakte.

Toen de derde nacht overging in een grijze schemer, was de vrieskou eindelijk door zijn roes heen gedrongen. Hij was als enige nog wakker, en hij voelde zich niet meer getroost, zelfs niet op een verontrustende manier. Hij voelde zich smerig en koud tot op zijn bot. Hij fokte zijn doffe haat op tot steeds grotere hoogte, want hij voelde zich volledig mislukt. Deze prachtige, hemeltergende mensen om hem heen drukten hem alleen maar dieper in het onontkoombare feit dat hij oneindig meer mislukt was dan zij. Hij schaamde zich als hij alleen al aan hen en het woord "mislukking" tegelijk dacht, omdat ze zo ontzettend hard moesten vechten, dag en nacht, om zo veel wezenlijker dingen dan hij, dan de bovenwereld. Hij voelde een diepe liefde voor hen, en een doffe haat voor de bovenwereld en voor zichzelf. Hij moest huilen, en deelde huilend alles wat hij bij zich had, uit aan de slapende mensen op de dozen. Een van hen, een brede, alcoholische vechtersbaas met een met littekens, tatoeages en cysten bezette gele huid, werd half wakker van zijn gierende uithalen, en riep hem toe zijn bek te houden. Saul mompelde: "Sorry, sorry, je hebt gelijk," verbeet zijn gegrien, en liep weg met stromende ogen die haast niets meer zagen.

Saul's vrienden waren al twee dagen naar hem op zoek. Siri had in het begin verbeten de leiding genomen, hun vrienden de stad rondgestuurd, de politie gebeld, met alle ziekenhuizen en zelfs met de overvolle, veel te krappe nachtopvang voor zwervers en die voor drugsverslaafden getelefoneerd. Ze was nog steeds snipverkouden, had niet meer geslapen en was in feite gek van ongerustheid, maar gedroeg zich nog steeds even beheerst als altijd, omdat dit haar manier was om het leven het hoofd te bieden. Ze wist dat ze vroeg of laat Saul's in Nederland woonachtige ouders, brave mensen die nog van niets wisten, in moest lichten, maar stelde dat drama uit tot ze niets anders meer wist. Maar toen het zo ver was, en ze de hoorn al in haar hand hield, stortte ze in, alleen nog maar in staat tot huilen. Dave nam het van haar over, rustig en vasthoudend zoals altijd. Hij troostte haar door te vertellen hoe Saul op de party nog had gevraagd aan de hoofdredactrice van Marquis of hij haar uitpuilende vetkwabben niet mocht gebruiken om te verwerken in een nieuwe creatie, waar Siri door haar tranen heen om moest lachen, en daarna nog harder van moest huilen. Hij vertelde haar niets over het hoertje, en hoopte dat de rest ook slim genoeg was om dat verhaal te laten rusten. Hij was namelijk niet voor niets zo kalm in de paniekerige zoektocht. Hij voelde diep van binnen, hij dacht zelfs zeker te weten, dat Saul dood was. Hij wilde dat Siri later met liefde aan Saul terugdacht, en probeerde zelf ook zo weinig mogelijk aan bepaalde gebeurtenissen te denken. Hij wilde het blonde, bloedende meisje en de ogen van Saul toen hij hem van haar af trok, zo snel mogelijk vergeten, en beschouwde de beelden op zijn netvlies als onderdeel van een slechte droom.

Dave was bij Siri gebleven. Hij had haar graag willen troosten, en daarmee zichzelf, maar ze hield zich weer groot. Ze hadden tot laat in de nacht spelletjes schaak gespeeld, die zij zoals gewoonlijk won. Maar eenmaal had haar hand gehaperd boven een pion, staarde ze even met afwezige ogen voor zich uit, en zei: "Hij komt wel weer opdagen."
‘s Ochtends stond hij vroeg op van de bank in de overdadig ingerichte woonkamer, deed voorzichtig zijn kleren aan, en trippelde zo zachtjes mogelijk naar beneden om naar zijn werk te gaan zonder Siri wakker te maken. Het plan mislukte echter; de koude wind greep de voordeur en sloeg hem met een knal dicht. Terwijl Dave, zich schuldig voelend, naar een taxi zwaaide, stond Siri, na een nachtrust van wel anderhalf uur, op om een douche te nemen.

Het was niet ver meer naar huis. Nog een paar straten.
De dag was weer begonnen. Duizenden klerkjes die in autootjes achter elkaar aan krioelen en de straten verstoppen. Lemmingen.
Saul probeerde zich voor te stellen dat al die burgermensjes op een afgrond aanreden, en er één voor één overheen duikelden, de vergetelheid tegemoet. Een stuk spannender dan de realiteit, waarin er voor de meesten geen plotseling einde is, maar een langzaam verweven raken van leven en grijze nietsigheid. Of zoiets, dacht Saul.
En hij dacht ook steeds aan zijn huis, en aan Siri, en aan wat hij zou doen en zeggen als ze thuis was, en wat als ze niet thuis was. In zijn hoofd volgde het ene scenario het andere in rap tempo op, maar de bottom line was dat hij geen idee had van wat hij moest of wilde.

In al zijn nervositeit was het plotseling alsof hij van boven af op zichzelf neerkeek. Hij zag zichzelf: een vervuilde vent, compleet op van de zenuwen, het slaapgebrek en de drugsrestanten in zijn aders. Een wandelend lijk, met een inmiddels onherkenbaar Armanipak en een halsband aan, starend naar de stoeptegels die onder zijn schoenen wegschoten. Schoenen die hem onvermijdelijk steeds dichter bij huis brachten.
Dit was misschien wel het meest intense moment van zijn leven, en dat besefte hij ook op het moment zelf. Hij zou die stoeptegels voor zijn voeten nooit meer vergeten, met al die zandkorreltjes en grassprietjes en opgebrande peuken en kauwgomvlekken en dat kevertje…
Hij begon te lachen, en voelde zich bevrijd. Want hij was een man die naar zijn laatste oordeel liep. Hij voelde zich bevrijd omdat je lot op de dag des oordeels niet meer in jouw handen ligt. Dan is het al te laat. Hij kon nergens meer iets aan veranderen. Hij kon alleen nog maar naar huis lopen om te horen waartoe hij zou worden veroordeeld.

Saul merkte niet dat de voorbijgangers van het eerste forenzenverkeer in een boogje om hem heen liepen. Ze zagen hem als een wildeman, en meden hem daarom. Ze zagen het goed, maar het was maar een oppervlakkige waarneming. Meer dan dat wilden ze ook niet zien van Saul. De meesten drongen Saul onmiddellijk uit hun geest, en wisten een straat verder al niets meer van zijn bestaan. Een enkeling, met een slecht gevoel voor timing, onthield zijn verschijning, om er op het werk wat vroegtijdige borrelpraat of een flauw grapje over te maken tegen zijn collegae, die hem daardoor waarschijnlijk alleen maar meer als een imbeciel zouden gaan ervaren.
Je weet niet wat de mensen denken als ze langs je lopen. Waarschijnlijk denken ze niets.
Saul probeerde inmiddels hopeloos om niets dan een wildeman te zijn.
Een prehistorische holbewoner die alles verscheurt wat hem in de weg loopt. Die vecht om te overleven. Die geen twijfel kent, geen tijd heeft om te denken. Die niet bang is, maar durft. Niet afwacht, maar zijn lot in eigen handen neemt.
Af en toe lukte het.
Saul voelde zich dan omringd door vijanden, door een vijandige wereld. De forenzen met hun misprijzende blikken. De machtsgeile bobbies met hun penisverlengende wapenstokken in de aanslag, op zoek naar een minderheid om zich superieur aan te wanen. De schreeuwende reclames: koop, koop, consumeer, lever je zelf over, laat je leegzuigen door ons en voel niets meer! En dat in de wereld van de war on drugs. Dit enorme bajeslandschap van kantoorkolossen en superstores benauwde Saul niet meer, want hij kende zijn vijand, alles en iedereen, en hij wist nu weer dat alleen degene die niet vecht, angst voelt. Hij was niet op pad om in een hoekje weg te kruipen, maar om te vernietigen. Hij voelde hoe het zwaard van de haat in hem brandde en hem sterker maakte.
Doch honderd meter verderop dacht Saul ineens weer dat niet al die anderen, maar hijzelf zijn eigen vijand was, die alles kapot maakt wat goed en lief is. Dat hij alles en iedereen om zich heen steeds weer moest slopen om maar niet na te hoeven denken over zichzelf, over het waarom van dit gedrag. Op de vlucht voor de reden van de vlucht. Een eeuwige cirkel, een eeuwige straf voor een neurotisch oppervlakkige smeerlap. Hij schaamde zich, want hij was onrein, in alle betekenissen van het woord. Onrein, als een middeleeuwse melaatse. Hij besmette zijn omgeving zelfs op een vergelijkbare manier. Hij maakte iedereen kapot die van hem hield.
Doch vijftig meter verder werd Saul kwaad op zijn sentimentele gezeik. Als van een patiënt van een zielknijper, die zichzelf op de diva steeds meer problemen aanpraat.
Saul liep sneller door.

En toen kwam hij bij de voordeur en stak werktuigelijk zijn sleutel in het slot. Liep de drempel over. Hoorde de douche ruisen. Daar is ze dus, dacht Saul, daar staat ze, haar lange, smalle lichaam naakt onder de stralen. Hij stopte met lopen voor de kast in de huiskamer, en staarde verdwaasd naar het fotootje voor zijn neus op de plank, van hun tweeën op hun eerste vakantie samen, verliefd lachend in de zon. Hij hield van haar.

Het was niet echt zo dat hij de kast met de foto aanviel. Het was meer zo dat de bodem onder zijn bestaan in stukken uit elkaar spatte, en de kast ook. Hij bracht de kamer in overeenstemming met de werkelijkheid.
En terwijl alles onder zijn handen uit elkaar spatte hoorde hij Siri’s stem achter hem gillen: "Saul, Saul, hou op! Hou op!!" maar hij wist zeker dat het inbeelding was.
En toen er niets meer viel te slopen draaide hij zich om, en zag haar daar staan in de deuropening, trillend als een espenblad, doodsbang voor hem. En hij wilde dat Siri hem omarmde, hij wilde met haar vrijen en diep in haar wegkruipen voor alles. Hij kon zich op dat moment zo goed herinneren hoe het was als hij diep in haar was en haar kut hem van alle kanten omsloot, zodat er niets meer was dan haar armen en benen om hem heen, haar mond en kut die lieve woordjes tegen hem fluisterden die hem deden verdwijnen.
En omdat het een herinnering was, iets uit het verleden dus, duwde hij deze angstige vrouw, deze Siri die hij niet kende, zachtjes aan de kant en vertrok.

 

***

 

Terug naar Inleiding